Volgens de geschiedenisboekjes ontdekte Pedro Álvares Cabral in 1500 Brazilië. Ontdekken is een betrekkelijke, ofwel Eurocentrische term, want de lokale bevolking, naar schatting zo’n vijf miljoen indianen (Tupi en Guarani), wist al lang dat het gebied bestond.
Cabral moest volgens zijn instructies langs de kust van Afrika via Kaap de Goede Hoop naar Indië varen. Dat hij zo ver van zijn route afweek en in Brazilië terecht kwam, zou het gevolg zijn van geheime instructies om het land te bezetten, dat al in 1498 was ontdekt door een andere Portugees, Duarte Pacheco Pereira.
Duarte Pacheco Pereira zou in het grensgebied tussen de deelstaten Maranhão en Pará aan land zijn gegaan. Zijn ontdekking werd geheim gehouden, omdat het gebied volgens het fameuze verdrag van Tordesillas tot Spanje zou behoren. De vloot van Cabral was dertien schepen groot en hij beschikte over anderhalf duizend manschappen. Voor een ontdekkingsexpeditie is dat veel. Vandaar dat gedacht wordt dat Cabral bezit moest nemen van het reeds ontdekte Brazilië en daarna van de haven Calecut in India.
Voorts zijn er een aantal wilde, weinig overtuigende theorieën over de ontdekking van Brazilië lang vóór Cabral.
De Brit Gavin Menzies zegt dat een Chinese vloot al in 1421 de Braziliaanse kust (en andere gebieden) heeft bevaren. Tussen 1405 en 1433 hadden Chinese vloten van honderden jonken, die veel groter waren dan de caravelen van de Portugezen, reizen gemaakt naar Zuid-Oost-Azië, Oost-Afrika en Indonesië. Volgens Menzies deden ze dus ook Zuid-Amerika aan. De Chinezen stichtten geen koloniën en aan het einde van de vijftiende eeuw werd China weer een naar binnen gericht rijk. Menzies’ bewijzen zijn dun.
Anderen beweren dat de Vikingen, die zoals bekend rond het jaar 1000 in Noord-Amerika een vestiging hadden, tot in Zuid-Amerika zijn doorgedrongen. De nederzetting bestond echter niet lang genoeg om van daaruit naar Zuid-Amerika te zijn gegaan.
Nog weer anderen, zoals Ludwig Schwennhagen, willen ons doen geloven dat de Phoeniciërs enkele eeuwen voor Christus al in Brazilië aankwamen. Volgens Schwennhagen zouden de Phoeniciers Brazilië zelfs eeuwenlang als uitvalsbasis hebben gebruikt.
Dat er ooit een Phoenicisch schip door stormen in de Amerika’s verzeild is geraakt, is niet geheel onmogelijk. Heel waarschijnlijk is het echter niet. Hun schepen waren niet gebouwd voor tochten over de Atlantische Oceaan, dus door stormen de hele oceaan over gejaagd worden lijkt vergezocht.
Dat veel van de theorieën aan fantasie ontspruiten moge blijken uit het feit dat tekens op rotsen, die eerst aan de Vikingen werden toegeschreven, volgens anderen later ineens het bewijs waren voor de Phoenicische aanwezigheid in Zuid-Amerika.
Westerse wetenschappers komen vaak tot dit soort beweringen, omdat ze niet kunnen geloven dat de sporen die ze vinden van de indianen afkomstig zijn. Die hadden veel meer beschaving dan ze zich kunnen voorstellen van ‘primitieve wilden’.
Zie ook 1992: Columbusjaar. Maar wat vieren we eigenlijk?
Maart 2010