In 1883 werd in Amsterdam een wereldtentoonstelling gehouden, officieel de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling geheten. In de negentiende eeuw was er in Europa groot optimisme over de vooruitgang van de mensheid. De wereldtentoonstellingen moesten dat zichtbaar maken. Onder de meer dan een miljoen bezoekers van de Amsterdamse wereldtentoonstelling was ook de Portugese journalist Ramalho Ortigão, die naar Nederland kwam als correspondent van de Braziliaanse krant Gazeta de Notícias. Zijn berichten over Nederland bundelde Ortigão in het boek A Holanda, dat een groot succes werd. In 1951 verscheen een enigszins bewerkte vertaling van deze ode aan Holland.
Inderdaad een ode, want Ortigão is razend enthousiast over Nederland. Zoals hij meteen in de inleiding zegt: “Een van de dingen, die mij naar Holland hebben gevoerd, is mijn begeerte, door het voorbeeld van een klein, heldhaftig volk mijn eerbied voor nederige deugden en mijn liefde voor eenvoudige zaken des levens te vergroten, als het beste middel tegen de neurosen van ons eigen volk.”
Daarmee is de toon gezet, ook voor wat betreft de stijl van het boek, die vanzelfsprekend negentiende-eeuws is, met zinnen als “De stoutste literaire verbeelding zou geen beeldspraak kunnen vinden, zo fantastisch als de werkelijkheid van de d i j k om de onvergelijkelijke hardnekkigheid en onovertroffen durf van het Hollandse volk onder woorden te brengen.”
Ondanks die stijl en de wat roze bril van Ortigão is het een leuk boek om te lezen. Het is eigenlijk wel prettig om zo veel lof toegezwaaid te krijgen en de beschrijvingen van Nederland in 1883 zijn vermakelijk. Nederland is sindsdien natuurlijk ingrijpend veranderd.
In Amsterdam bezoekt Ortigão onder meer de slijterij van Wijnand Fockinck in de Damstraatpassage en die van Bols in Kalverstraat. Hij kijkt vanaf een terras naar de plattelanders, die naar de wereldtentoonstelling komen, velen nog in klederdracht. Ortigão blijft overigens niet in Amsterdam, maar reist heel Nederland door. Hij geeft hoog op van de Nederlandse properheid, maar in Broek in waterland overdrijven ze. “Broek-in-Waterland is, op zindelijkheidsgebied, om zo te zeggen een geconcentreerd vleesextract, getrokken uit het rund dat Holland heet. De nationale deugd der properheid wordt hier tot een ethnologische epidemie, een idée fixe, een algemene waanzin. De mensen daar zijn van de boenduivel bezeten. Het zijn de epileptici van de bezem, de convulsionaires van de borstel, zij lijden aan een schoonmaakwoede, die aan het delirium grenst.” Vandaag de dag is het op deze manier verwijzen naar ziektes niet zo correct, evenmin als het vermelden dat een handelaar joods is, zoals Ortigão een aantal malen doet. De tijden zijn veranderd.
In Den Haag is Ortigão onder de indruk van het Haagse Bos, dat hij het fraaiste park van Europa vindt. Het Bois de Boulogne in Parijs en Hydepark in Londen zijn volgens hem in vergelijking armzalige tuintjes. In Scheveningen baden mannen en vrouwen gescheiden, al is er ook al een een gemengd gedeelte, vanwege de toevloed van Franse toeristen. In een Arnhemse club (met het “meest volmaakte comfort”) hebben de verschillende soorten port Engelse namen: London, London Old, London Particular, London Select. “Zo volkomen hebben onze kooplieden de Portugese handel aan vreemdelingen overgelaten.”
In Alkmaar denkt Ortigão dat de mensen zich ’s avonds wel zullen vervelen. De Alkmaarders denken daar anders over: “O, vervelen, neen! Wij hebben toch ons familieleven. (…) Wij spelen domino en wij leggen een kaartje. Zo gaat het in het hele oude Holland. Alleen in Amsterdam zijn de mensen de hele avond op straat. Maar dat is niet zoals het hoort.”
Ook in de vergelijking met de andere Germaanse volken komt de Hollander er bij de schrijver goed vanaf. “Door de soepelheid van zijn geest is de Hollander het minst Germaans van alle Germanen.” Portugezen voelen zich volgens Ortigão daarom veel meer thuis in Den Haag dan in Berlijn. Met bewondering beschrijft Ortigão dat de Hollanders niet onderdanig zijn tegenover hooggeplaatste personen. Ook de Hollandse koppigheid passeert de revue.
Ramalho Ortigão is wel wat erg positief over Nederland. Hij neemt zelfs nog de moeite om te vertellen dat de Portugese dichter Filinto Elísio (pseudoniem van Francisco Manuel do Nascimento, 1734-1819) het niet zo kwaad meende met zijn versregels over Holland: “Een eindeloze maand moet ik nog dulden de kopp’ge tronies van die boerenpummels …” Elísio legt ergens uit dat zijn uitbarsting meer lag aan zijn eenzaamheid en het feit dat hij geen Hollands sprak dan aan de Hollanders.
Holland 1883 lees je glimlachend weg. Glimlachend om de wat roze bril van Ortigão, om de vermakelijke stijl en ook omdat de negentiende-eeuwse samenleving zo anders was.
Ramalho Ortigão, Holland 1883, vertaling M. de Jong. Oorspronkelijke titel; A Holanda. Nog verkrijgbaar via onder meer boekwinkeltjes.nl.
Blik op Portugal, september 2011
Wat een mooi stuk heb je hierover geschreven, Bert. Het plezier dat je bij het lezen voelde, spat ervan af. En het is duidelijk met hoeveel plezier Ortigão zelf schreef. Tegenwoordig zou je denken: betere Holland promotie kun je niet krijgen.
constantinoc
6 sep 11 at 14:29 edit_comment_link(__('Edit', 'sandbox'), ' ', ''); ?>