De leeuw die als boegbeeld op het Utrechtse Statenjacht zit, lijkt nogal ingekneld te zitten. Misschien verklaart dat zijn verschrikte uitdrukking.
Gisteren stond het wapen op de achtersteven van het jacht op dit blog.
Brazilië, West-Papua, media en meer
De leeuw die als boegbeeld op het Utrechtse Statenjacht zit, lijkt nogal ingekneld te zitten. Misschien verklaart dat zijn verschrikte uitdrukking.
Gisteren stond het wapen op de achtersteven van het jacht op dit blog.
Het zal met deze hutkoffer geweest zijn dat mijn vader in 1950 naar Nederlands Nieuw-Guinea ging met een compagnie mariniers. De leren handgreep is afgescheurd en vervangen door een ijzerdraadje. Dat soort reizen ging toen nog per schip, in dit geval de Tabinta. (Foto van schip afkomstig van Maritiem Digitaal.)
Het werk en verblijf op Nieuw-Guinea beschreef hij in dit artikel. Over een patrouilletocht langs de kust van Nieuw-Guinea maakte hij dit verslag. (Ingekorte, geredigeerde versie van Javapost.)
In 1961 – ’62 werd mijn vader nogmaals naar Nieuw-Guinea gestuurd, dit keer met gezin. Daarover schreef ik dit stuk. Toen ging de reis met het vliegtuig.
Op dit weblog besteede ik eerder aandacht aan zeereizen:
Passagiersschepen – Herinneringen aan Nederlands Nieuw-Guinea 16
Poster met de Dempo van de Rotterdamsche Lloyd
Eerder op dit weblog besteedde ik aandacht aan de passagiersvaart: vanwege mijn eigen reis met de Kaloekoe in de wateren van Nederlands Nieuw-Guinea, en de reis naar Indië, die mijn vader maakte als kleine jongen. Op die reis is ook de kerstfoto van eergisteren gemaakt. Mijn vader keerde terug op de Dempo van de poster hierboven (ook op de foto, bron).
De passagiersvaart heeft vandaag de dag een romantisch imago, maar in Naar de Oost!, een boek onder redactie van Peter van Zonneveld, blijkt dat er op de Indiëreizen veel geklaagd werd. Naar de Oost! begint met de zeilvaart uit de tijd van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en eindigt met de luchtreizen naar Indië / Indonesië van de na de oorlog. Zie ook Kerstpost in recordtijd naar Indië, gisteren op dit blog.
Over de tijd dat mijn vader de reis maakte schrijft Coen van ’t Veer in Naar de Oost! op basis van fragmenten uit de literatuur dat zo’n zeereis niet altijd een pretje was. Verveling was een groot probleem op zo’n wekenlange reis. Vandaar dat er veel dekspelletjes werden gedaan. In Zoutwaterliefde van Melis Stoke is de inlandse hutbediende Siamin daar nogal verbaasd over:
Op een schip kan men rusten en slapen. Maar Europeanen willen bewegen. Ze gooien met ringen en ballen, en duwen houten schijven over het dek, van den eenen krijtring naar den anderen, die men later weer moet afvegen.
Een probleem is ook het gezelschap, waar men drie weken lang dicht opzit en welhaast mee om móet gaan. E. du Perron schrijft daarover in Scheepsjournaal van Arthur Ducroo:
Wat kunnen ons die mensen schelen? Maar je merkt tot je vernedering, dat je op stukken na niet zo los van ze bent als je dacht te zijn. Van alle kanten gespannen draden. (…) De collectiviteit van al deze onbekenden: zij tegenover wij. Maar dit is volkomen denkbeeldig, want ‘zij’ bestaat alleen voor ons; onder elkaar zijn zij ook verdeeld, wantrouwig, schichtig, vijandig. Geen vlucht mogelijk zodra je uit je hut bent, en driemaal per dag gedwongen samenzijn, promiscuïteit; je hebt elkaar niet gekozen, je hébt elkaar. Eén blik op de eetzaal was genoeg om te weten dat opgeprikte kleinburgerij overal zichzelf blijft; maar wat men in een hotel verfoeien zou, tracht men hier uit eigenbelang te zien met minzaamheid.
De spanningen komen op de heenweg naar Indië vaak in de Indische Oceaan tot een uitbarsting. Men is dan te lang samen en de hitte draagt dan ook bij tot de spanning aan boord, zo valt op te maken uit de door Van ’t Veer aangehaalde literatuur.
Tot besluit Melis Stoke:
Wat is een schip anders dan een weggedreven stuk trottoir …? Het is de ontmoetingsplaats voor menschen zonder relaties met menschen die hen straks weer voorbij zullen loopen.
In Javapost is meer te lezen over de reis naar Indië door de eeuwen heen:
Aan boord van de Indrapoera (op weg naar Nederlands Indië) 1926
Deze foto vond ik in een oud familiealbum. In het midden mijn vader, die als vierjarige naar Nederlands Indië ging met zijn ouders (midden) en zijn broer. Links mijn overgrootmoeder ‘oma Cor’, over wie ik al eerder schreef op dit weblog. Wie de heer rechts is, weet ik niet.
Reizen over lange afstand ging toen nog vaak per schip. (Gisteren ook op dit weblog.) De Indrapoera van de Rotterdamsche Lloyd was toen nog vrij nieuw. Het was een van de zogenoemde mailboten, die speciaal voor het vervoer van post sneller waren dan toen gangbaar was.
Vanwege het risico van mijnen uit de eerste wereldoorlog en andere gevaren, werd belangrijke post in een brandkast op het dek vervoerd. Deze zou bij het zinken van het schip blijven drijven. Ook zond de brandkast dan een radiosignaal uit, waarmee die gevonden kon worden. Om de post op die manier te laten vervoeren moest je er speciale brandkastzegels bijplakken.
Hieronder een afbeelding van het schip en daar weer onder een kort filmpje, waar te zien is wat een luxe er was aan boord. Die luxe verschilde natuurlijk per klasse. Ik weet niet op welke stand mijn (over)grootouders reisden.
Rudy Kousbroek schreef een impressie van zo’n zeereis naar Indië.
https://www.youtube.com/watch?v=3IzCUykmXi8
Sorong (Nederlands Nieuw-Guinea) 1961
Reizen is nogal veranderd. Nu kun je bijna overal komen met het vliegtuig, ooit speelden passagiersschepen nog een grote rol. Een klein beetje heb ik dat zelf mogen ervaren in de nadagen van de passagiersscheepvaart. Dat was toen ik als elfjarige verhuisde van Manokwari op Nederlands Nieuw-Guinea naar Hollandia op hetzelfde eiland. Die reis deed mijn moeder met haar vier kinderen per schip van de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij, de Kaloekoe. Een reis van vier dagen via Biak, Japen en Seroei, als ik me niet vergis.
Ik heb het als tienjarige natuurlijk minder bewust ervaren, maar het is een heel andere manier van reizen dan op een vliegtuig stappen en enkele uren later aankomen. Vliegen was in die dagen trouwens ook anders dan nu.
Als kind vond ik zo’n schip reuze interessant. Ik keek mijn ogen uit naar de laadbomen van het schip, die de lading van de kade of een lichter in het ruim hesen en andersom. Vandaag de dag gebeurt dat meestal met kranen aan de wal en hebben schepen geen laadbomen meer. Op tekeningen, die ik in die tijd maakte, komen die laadbomen terug.
Ook de drukte van de dekpassagiers was boeiend. Mensen met kippen en geiten, bagagenetten aan het hoofd. Ik kon het gekrioel op het dek gadeslaan vanaf de hogere verdieping van de opbouw van het schip, waar de hutten voor de luxere passagiers lagen, compleet met badkamer. Ja, het stereotype van het blanke zoontje van een koloniaal.
We moesten ergens op een eenzaam eilandje een planter bevoorraden, wat gebeurde met kleine bootjes, want er was geen haven waar de Kaloekoe kon aanleggen. Dat duurde even en het was verstikkend heet. De eersteklaspassagiers kregen toestemming om met een sloep een poosje aan land te gaan om daar te zwemmen. De foto rechts van Maritiem Digitaal geeft een beeld hoe dat eruit moet hebben gezien.
Een onvergetelijke herinnering, hoe vaag sommige details ook zijn na al die tijd.
Hieronder een poster van de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij en een kaart met de routes van de KPM in Nederlands Nieuw-Guinea (deel van grotere kaart). (Bron van beide: Wikipedia.)
W. Somerset Maugham schreef het korte verhaal The four Dutchmen over vier Nederlandse zeelieden, die in Aziatische wateren voeren op dergelijke schepen.