Utrecht 2014
Bij mijn oma thuis hing in mijn jeugd een ingelijst, handgeschreven gedicht over gevangenen van de Duitse bezetter, die vreesden voor hun leven.
Het maakte diepe indruk op mij als jonge knaap, die de nodige oorlogsverhalen had gehoord en gelezen. Bijvoorbeeld Reis door de nacht van Anne de Vries en Van Hollandse jongens in de Duitse tijd van Aart Romijn.
Het was de ‘Ballade van de ter dood veroordeelden’ door Yge Foppema, die het gedicht schreef in zijn cel in het zogenoemde Oranjehotel, de gevangenis van Scheveningen.
De ballade van de ter dood veroordeelden
‘God, help mijn vrouw en kinderen! Ik kom wel terecht!’
Haastig met potlood gekrabbeld opschrift op den binnenkant
van een celdeur in het Binnenhof te ‘s-Gravenhage.
Een zware hand legde zich op zijn schouder
En onderbrak zijn dagelijkschen gang.
Heel even ging zijn adem wat benauwder,
Toen ging hij rustig mee. Hij was niet bang.
Dat dit eens komen moest wist hij allang.
Wie, die den strijd aanbindt, schuwt de gevaren?
Menig soldaat sterft in zijn beste jaren.
Maar toen het land riep, volgde hij dien drang.
Op ’t Binnenhof heeft hij heel zacht gezegd:
‘Heer, help de mijnen! Ik kom wel terecht!’
Er zat een jonge man in Scheveningen,
Die had gesaboteerd en opgeruid,
Wapens gesmokkeld en nog andere dingen,
Tot hij verraden werd. Toen was het uit.
En een paar cellen verder zat zijn bruid.
Zij waren altijd in elkaars gedachten.
Terwijl zij samen op het einde wachtten.
Een vonnis, en zes kogels tot besluit.
Iederen avond hebben zij gezegd:
‘Heer, help den ander! Ik kom wel terecht!’
En in de cel daarnaast een jonge jongen,
Die eens de vreugde van zijn ouders was.
Toen hij thuis was, had hij altijd gezongen.
Zijn oogen waren klaar als zuiver glas.
Hij nam zijn leven toen het nog maar pas
Begon en wierp het in de schaal der vrijheid.
Hij offerde het met dezelfde blijheid
Waarmee hij door zijn jeugd gedarteld was.
Steeds heeft hij dit gebed voor God gelegd:
‘Heer, help mijn ouders! Ik kom wel terecht!’
Allen, allen: de man met grijze haren,
Die elken avond psalm zingt in zijn cel,
De jeugdigen, en die op rijper jaren,
Gehoorzaamden het innerlijk bevel –
Zij stonden op hun post en wisten wel:
Wij zijn gering in aantal, weinig krachtig,
De vijand is barbaarsch en overmachtig,
En als hij toeslaat, treft zijn wraak ons fel
En het vergaat ons en den onzen slecht……
God sta hen bij! Wij komen wel terecht!
Prinsesse van Oranje, hoog verheven.
Die het symbool van ons verlangen zijt,
Wij weten wel: dit kost ons straks het leven,
Wij zien het licht nog slechts een korten tijd.
Maar als wjj aanstonds vallen in den strijd
En eenzaam sterven op de hei in Haren,
Dan willen wij een laatsten zucht bewaren
Voor dit gebed op weg naar de eeuwigheid:
Heer, Uw soldaat, die sneuvelt in ’t gevecht,
Smeekt U: help Holland! Ik kom wel terecht.
Yge Foppema